3.1.6 Traject – Voorproefje

 

 

Deze pagina is een ‘Voorproefje’  uit
‘van Schrift Naar Schrijven’ en bedoeld  om u een representatief beeld van het werkschrift en de website te geven.
U heeft voor deze pagina geen licentie nodig.

 

Wat komt in dit hoofdstuk aan bod?
Dit hoofdstuk behandelt de achtergrondinformatie bij 3.1.6: ‘Traject’. De student heeft deze informatie nodig om de opdrachten uit het werkschrift te kunnen maken.

 

Constructie

Binnen de elementaire schrifthandeling heeft elk teken (het statische aspect ‘vorm’) een eigen traject (het dynamische aspect ‘proces’) – een kenmerkende route om een letter of cijfer te schrijven. Een hoofdletter ‘A’ construeer je bijvoorbeeld uit losse streken en met een heel ander traject dan de kleine letter ‘a’. Ieder schriftteken, of het nu gaat om de letters van ons Latijnse alfabet of bijvoorbeeld om Chinees schrift, maak je volgens een voorgeschreven traject.


Ten aanzien van de constructie van het traject onderscheid je twee aspecten:

  • Cursief schrift en onderbroken schrift.
  • Onverbonden schrift en verbonden schrift.

Cursief of onderbroken schrift

Cursief

De term ‘cursief’ betekent letterlijk ‘lopend’ (Latijn: currere = lopen).
We noemen letters cursief of lopend als je ze volgens een bepaald traject, in een ononderbroken doorgaande beweging schrijft zonder je pen op te tillen. In cursief schrift komen streken voor waarin het front van de pen zich omkeert (Noordzij, 1991). Bij letters als ‘a’ en ‘n’ beweeg je dan deels over een vorige streek terug.
De term ‘cursief’ zegt dus iets over de constructie van het schrift, de wijze waarop je het schrift schrijft en niet over de vraag of het rechtop of schuin staat.

In de 15e eeuw ontstond in Italië een vlot koopmansschrift, dat met een vloeiende doorgaande beweging werd geschreven. Omdat het zo’n goed schrijfbare heldere letter was, werd dit schrift door veel wetenschappers overgenomen. Naar de plaats van ontstaan werd het ook wel ‘Italic’ genoemd. In typografie is de term ‘cursief’ een synoniem geworden voor ‘schuin schrift’ en wordt dat ‘Italic’ genoemd. Je ziet dat nu nog aan de letter ‘I’ in je menubalk ‘start’.
De letter die in Italië ontstond vormt dus de basis van ons handschrift.

Hoe ontstond dit schrift? Briem (1985) lichtte dit met illustraties toe aan de hand van de letter ‘F’.
Het maken van een letter kun je vergelijken met het afleggen van een route. In je alledaagse leven loop je bepaalde routes en snij je bochten af als dat sneller gaat. Er ontstaat op zo’n plek een nieuwe vorm: een ‘olifantenpaadje’. Op die manier is ook altijd gezocht naar de meest efficiënte manier om letters te schrijven. De Romeinen namen het schriftteken ‘F’ over van de Grieken.

Het traject van de ‘F’ verliep als volgt: eerst de verticale neerhaal, vervolgens de bovenste arm van links naar rechts en tenslotte de onderste arm in het midden van de stam.
Op papyrus werd een cursieve langere ‘f’ geschreven volgens ditzelfde traject. Doordat de pen niet werd opgetild, zag deze ‘f’ er anders uit.
Midden 15e eeuw liet men de lange neerhaal eindigen in een lus naar links. Dat maakte de ‘f’ lastig te onderscheiden van de lange ‘s’ die toen nog in gebruik was. Des te belangrijker werd de dwarsstreep van de ‘f’. In de 18e eeuw liet men de onderste lus van de ‘f’ naar rechts buigen, om hem duidelijker te onderscheiden van de lange ‘s’ waarvan de lus naar links boog. En zo schrijven wij de verbonden ‘f’ nog steeds in ons handschrift.
Bekijk je het lettertraject goed en vergelijk je het met het oorspronkelijke lettertraject van de Romeinen, dan zie je dat er eigenlijk niet veel veranderd is; het traject van onze ‘f’ heeft hetzelfde bewegingspatroon, alleen omgekeerd en achterstevoren.

Onderbroken

Letters die je streek voor streek schrijft en die je dus uit losse halen opbouwt, noem je ‘ onderbroken’ schrift. Zulke letters maak je streek voor streek (haal voor haal) en het front beweegt zich altijd in een richting (Noordzij, 1991). De letterdelen worden tegen elkaar aan geplakt en er zijn geen stop-en-keerpunten. Deze letters hebben een ‘onderbroken’ constructie in tegenstelling tot de ‘cursieve’ (lopende, ononderbroken en kerende) constructie zoals hierboven beschreven. De bolletje-stokje letters zijn een voorbeeld van een onderbroken constructie. Voor elke streek til je de pen op.

Er zijn aanwijzingen dat er bij de start van handschriftonderwijs nauwelijks verschil in aanleertempo is tussen blokschrift en onverbonden cursief schrift, noch wat betreft de kwaliteit van het schrijven noch wat betreft de schrijfsnelheid (Karlsdottir, 1996). Ook ten aanzien van het leren lezen en spellen is geen verschil in effect gemeten (Karlsdottir, 1996b). In deze onderzoeken werden twee groepen leerlingen vergeleken. De ene groep leerde schrijven met onverbonden schrift en de andere groep leerde schrijven met verbonden schrift. Beide groepen leerden het volgend jaar verbonden schrijven. Maar of het in deze onderzoeken om onverbonden onderbroken schrift of om onverbonden cursief schrift ging, is echter niet vermeld.

Onverbonden of verbonden schrift

De termen onverbonden (los) schrift of verbonden (vast) schrift, verwijzen naar de woordverbinding. Ze zeggen iets over de vraag of je de letters los schrijft of dat je de letters binnen een woord verbindt en dus ‘woordcursief’, aan elkaar schrijft.
Voor het lettertraject maakt het niet uit of je onverbonden of verbonden schrijft, want je beweegt altijd naar de volgende letter toe. In feite schrijf je onverbonden schrift met luchtverbindingen.

Daarmee voer je het traject niet met twee dimensies (op-neerhalen en links-rechtsrichting) maar met drie dimensies uit.
In de aanvankelijke fase lijkt het eenvoudiger om los te schrijven. De lijnvoering is dan nog niet zo strak en omdat bij los schrift verhoudingsgewijs meer neerhalen op papier staan, oogt het netter. Maar het schrijven wordt telkens onderbroken. Na iedere letter stop je, til je de pen op en moet je het startpunt voor de nieuwe letter bepalen en je motoriek daarop aansturen. Motorisch is los schrijven dus complexer.
Bovendien zijn er aanwijzingen dat bij 6-jarige leerlingen, dus vanaf de start van groep 3, de visuele mogelijkheden voor het aanleren van lopend verbonden schrift voldoende aanwezig zijn (Vinter & Chartrel, 2008).

Bovendien leer je met verbonden schrift het lettertraject plus het woordtraject actief aan. De doorgaande beweging is een doel op zich. Aan het product op papier kun je achteraf ook zien of je leerling met een goed traject heeft geschreven.
Daarbij bevestigt onderzoek van Palmis et al. (2017) dat naast letters ook hele woorden opgeslagen worden in het lange termijn geheugen wat het leren lezen ondersteunt.

In de fase van handschriftontwikkeling (groep 7-8) kunnen leerlingen onderzoeken of een verbonden, een matig verbonden of onverbonden schrift (met luchtverbindingen) beter bij hen past. Het schrift van volwassen, ervaren schrijvers is vaak een combinatie van verbonden en onverbonden schrift.

← Werkschrift: 3.1 Proces – Opdracht 26: Begrippen

Uitvoering

Om het traject correct te kunnen uitvoeren zijn volgens Teulings en Thomassen (1985) drie deelvaardigheden nodig:

  • Het opslaan van relevante bewegingsinformatie in het motorisch geheugen.
  • Het daaruit ophalen van de gewenste informatie.
  • Het vertalen van de opgehaalde informatie in de bewegingsuitvoering.

Opslaan van relevante bewegingsinformatie

Het traject is een constante structuur met een vaste volgorde, een vaste draairichting en een vaste verhouding tussen de op- en neerhalen van de letter. Om het traject goed in te slijpen en op te slaan in het motorisch geheugen, dien je het altijd in dezelfde volgorde te oefenen.
Bijvoorbeeld de ‘e’ altijd: schuin omhoog, naar links, de draai tot onderaan en schuin omhoog weer verder gaan. Een lettertraject laat zich in enkele uren oefenen al automatiseren. Dat het lettertraject zich in je geheugen nestelt, merk je aan hoe lastig het is om een bepaalde lettervorm in je handschrift aan te passen, bijvoorbeeld als je van de doorverbonden lusjes-t wilt overstappen op een t-met-streepje.

Ophalen van de gewenste informatie

Het in de juiste volgorde ophalen van het lettertraject uit het geheugen vindt plaats tijdens het schrijven. Daardoor kun je een letterreeks die bestaat uit verschillende losse eenheden van opgeslagen bewegingsinformatie vloeiend schrijven. Dit kun je het beste oefenen door een bepaalde letter (traject) in combinatie met andere letters te oefenen. Het louter herhalen van een bepaalde letter is minder zinvol omdat bij een letterpaar, bijvoorbeeld ‘ee’ de bewegingsinformatie voor de tweede letter aanmerkelijk sneller wordt opgehaald. Dat lijkt erop te wijzen dat het ophalen van de tweede letter niet meer in extenso hoeft te worden uitgevoerd en voor een training is dat juist wel van belang. Daarom is het zinvoller om naast het oefenen van de losse letter ‘e’ en het letterpaar ‘ee’, wisselende lettercombinaties te oefenen, zoals ‘en’, ‘er’, ‘ge’, ‘be’, …

Vertalen van de informatie in de bewegingsuitvoering

Om het traject correct te leren uitvoeren vertaal je de opgehaalde geheugeninformatie in spiercommando’s, dat wil zeggen in concrete krachtstootjes van een bepaalde duur. Je oefent dit door te variëren in snelheid, proprioceptieve terugkoppeling (terugkoppeling uit spiergevoel en tast), schriftgrootte, schrifthelling en ligging van het schrijfvlak. Aan het begin doe je dat bewust. Naarmate het inslijpen vordert, steeds minder bewust.
Op grond van kennis van de vorm bepaal je of en hoe je het traject van een volgende letter bijstuurt. Deze uitvoeringswijzen worden niet opgeslagen in het motorisch geheugen, maar tijdens de bewegingsuitvoering ingevuld.

Snelheid

Aanvankelijk voeren leerlingen het traject van een letter van steunpunt naar steunpunt uit. Door het traject van letters via een opbouw in moeilijkheidsgraad met wisselende snelheid te automatiseren, blijkt de schrijfsnelheid te verbeteren. Te denken valt aan ‘c’- ‘a’- ‘d’- ‘g’- …

Proprioceptieve terugkoppeling

Proprioceptieve terugkoppeling wil zeggen, de informatie die je haalt uit je spiergevoel en je tast. Concreet het gevoel dat je krijgt uit de wrijving tussen penpunt en drager. Tijdens de aanleerfase kun je deze proprioceptieve terugkoppeling versterken door een ruwe combinatie te kiezen zoals een potlood op stroef papier (bijvoorbeeld koffiefilters), een krijtje op het bord. Het gaat hierbij om tegenkrachten (wrijving) die in relatie staan tot de krachten die nodig zijn voor de beweging zelf (het schrijven). Omdat luchtschrijven in het geheel geen weerstand biedt is dat in dit kader minder zinvol. Ook de combinatie balpen-papier geeft weinig informatie. Wel veel informatie geven de combinaties potlood op koffiefilter, grip-tec op papier en vulpen op papier.

Schriftgrootte

Ook schriftgrootte is niet in het motorisch geheugen opgeslagen. Dat wil zeggen dat je een aangeleerde letter direct zowel groot als klein kunt schrijven. Nu blijkt variatie in schriftgrootte het leren schrijven van een bepaalde vormverhouding te bevorderen. Het gaat daarbij om letters met een romphoogte van 5mm tot ‘groot’. De grootte van 5mm blijkt de kleinste schrijfbeweging te zijn die leerlingen naar verhouding even snel kunnen uitvoeren als volwassenen. Door groot te oefenen, train je tegelijkertijd de grote progressie, dat wil zeggen het bewegen van de schrijfarm van links naar rechts over het papier.

Schrifthelling en ligging van het schrijfvlak

Volwassenen blijken hun schrifthelling en de ligging van hun schrijfvlak vrij te kunnen manipuleren. Deze liggen dus niet in het motorisch geheugen opgeslagen. Ze moeten ook voortdurend tijdens het opschuiven over de regel worden aangepast, want aan het eind van de regel schrijf je op een andere plaats dan aan het begin van de regel. En ook door het opschuiven binnen een woord maakt je hand steeds een andere hoek met de regel. Schrifthelling en de ligging van het schrijfvlak dienen daarom onderzocht te worden met experimenten na het aanvankelijk schrijven.

Didactische aanwijzingen

  • Houd het traject constant: oefen een letter altijd met één en hetzelfde traject.
  • Voorzie letters op verschillende manieren van trajectinstructie:
    • start-, keer- en eindpunt. Je laat deze markeren met groen voor het startpunt, oranje voor het stop-en-keerpunt en rood voor het eindpunt van de letter.
    • genummerde richtingpijlen. Je laat met richtingpijlen het traject van de letter aanwijzen.
    • verbale begeleiding. Je benoemt het traject, al dan niet in versvorm. Bijvoorbeeld ‘links de draai tot onderaan, omhoog, omlaag en verder gaan…’ voor de letter ‘a’.
  • Varieer tijdens de aanleerfase:
    • de lettercombinaties: de losse letter, het letterpaar, in combinatie met andere letters;
    • de snelheid;
    • de materiaalcombinaties: kies materiaal dat de wrijving vergroot om de proprioceptieve terugkoppeling te versterken;
    • de schriftgrootte.


← Werkschrift: 3.1 Proces – Opdracht 27: Traject aangeven

 

Deze pagina van de website 'https://vanschriftnaarschrijven.nl' is onderdeel van het zogenaamde voorproefje. U heeft voor deze pagina geen licentiecode nodig. Echter, kopieert of publiceert u (delen van) deze pagina', dan overtreedt u de wet op het auteursrecht.