Deze pagina is een ‘Voorproefje’ uit
‘van Schrift Naar Schrijven’ en bedoeld om u een representatief beeld van het werkschrift en de website te geven.
U heeft voor deze pagina geen licentie nodig.
Wat komt in dit hoofdstuk aan bod?
Dit hoofdstuk behandelt de theorie en achtergrondinformatie bij het aspect ‘proces’. De student heeft deze informatie nodig om de opdrachten uit het werkschrift te kunnen maken. Naast de beschrijving van ‘proces’, komen ook de zeven proceselementen komen aan de orde:
- Houding.
- Schrijfbeweging.
- Handhouding.
- Support van de niet-schrijfhand.
- Positie van de drager.
- Traject.
- Tempo.
Wat is proces?
In de context van de schrifthandeling betekent ‘proces’ alles wat je doet om schrift te produceren.
De zeven proceselementen
De schrifthandeling kun je observeren. De schrifthandeling bestaat uit zeven proceselementen.
1. Houding
Een goede uitgangshouding verschaft je een stabiele basis om te kunnen handelen, bijvoorbeeld schrijven, tillen, spullen uitzoeken of garnalen pellen.
Bij iedere lichaamshouding – of je nu zit, hurkt, staat, hangt of een andere pose aanneemt – zet je bepaalde spiergroepen aan het werk. Dat geldt zeker voor activiteiten als lopen, fietsen en sporten en dus ook voor schrijven.
En of je nu liggend, zittend of staand aan een hoge tafel of bij het bord schrijft, je hebt je handen nodig en moet het een tijdje vol kunnen houden. Daarom is een symmetrische uitgangshouding zo belangrijk. Een dergelijke houding verschaft een stabiele basis. In Nederlandse scholen zitten leerlingen op een stoel en zijn er lage en hoge tafels.
Tijdens de les zie je hoe kinderen hun houding afwisselen. Soms zitten ze passief en wat onderuitgezakt als ze luisteren naar een verhaal of kijken naar beelden. Tijdens werkmomenten is een actieve houding met een gestrekte rug en aangespannen diepere rug- en buikspieren beter. Maar iedere houding, hoe correct ook, is statisch en daar zijn mensen niet op gebouwd.
Je lichaam is een dynamisch geheel en ingesteld op bewegen. Door te bewegen of te gaan staan, stimuleer je de doorbloeding van je spieren en krijgen je hersenen meer zuurstof (Backshop, 2018). Bovendien kun je alleen zo KANS – Klachten aan Arm, Nek of Schouders – voorkomen. Daarom is het belangrijk om af en toe even te verzitten, je even uit te rekken, op te staan en kort te bewegen. Een goede balans: na elke drie kwartier zitten, een kwartier staan of kort bewegen.
De beste manier van zitten is dus regelmatig verzitten. Daarna keer je telkens terug naar een goede uitgangshouding.
Van schrift naar schrijven richt zich op:
- zittend schrijven (op het horizontale vlak);
- staand schrijven (op het horizontale en verticale vlak).
Meer informatie
Je vindt meer informatie in het menu onder 3.1.1 Houding.
2. Schrijfbeweging
Tijdens het schrijven met de pen beweegt je schrijfhand van links naar rechts over de drager (papier, tablet of bord).
Als je typt zweven je beide handen boven het toetsenbord en bewegen je handen naar voren en naar achteren over de toetsenrijen.
Meer informatie
Je vindt meer informatie in het menu onder 3.1.2 Schrijfbeweging.
3. Handhouding
Het vermogen om de stand van je hand aan te passen aan de vorm van een voorwerp of gereedschap heet adaptatie. Hoe subtiel je dat kunt, hangt af van je leeftijd, je gereedschap en je ervaring daarmee. Denk maar eens aan een bal. Een bal is voor een peuter een heel nieuw voorwerp. Hij pakt hem met beide handen op en gooit hem misschien weg. Een kind van zes jaar zal op een andere manier met een bal spelen en een tennisser, voetballer of goochelaar hanteren een bal door de training die ze gehad hebben elk op een andere manier en nog een stuk vaardiger. Voor alle voorwerpen geldt dat je leeftijd en de ervaring die je ermee hebt, beïnvloeden hoe je ze hanteert. En dat geldt uiteraard ook voor een pen en een toetsenbord.
Goede hantering van je schrijfgereedschap is belangrijk. Het voorkomt pijn in je vingers, pols, armen en nek. Dat geldt voor schrijven met pen, stift en krijt en dat geldt ook als je typt.
Meer informatie
Je vindt meer informatie in het menu onder 3.1.3 Handhouding.
4. Gebruik van de niet-schrijfhand
Je niet-schrijvende hand is de hulphand, de assistent. Als je met pen schrijft, zorgt hij ervoor dat je je stabiele uitgangshouding kunt volhouden, of je nu boven- of onderaan je blad of tablet schrijft. Je niet-schrijfhand:
- fixeert (houdt het papier of de tablet vast);
- markeert (geeft het schrijfpunt aan: de plaats waar de pen het papier raakt);
- transporteert (schuift papier of tablet na iedere regel naar boven).
Typen doe je niet met één, maar met twee handen. Maar ook als je typt zijn er extra taken uit te voeren: muizen.
Meer informatie
Je vindt meer informatie in het menu onder 3.1.4 Gebruik van de niet-schrijfhand.
5. Positie van de drager
Tekst heeft altijd een drager: een rots, een boom, je huid, zand, een muur, de stoep, een taart, gips, tegeltjes, glas. Maar meestal zul jij schrijven op papier, op je tablet of je laptop.
Hoe je de drager plaatst beïnvloedt de ergonomie, dat wil zeggen de vraag of jij doeltreffend en comfortabel en zonder overbodige spanning in je nek, armen en handen schrijft.
Meer informatie
Je vindt meer informatie in het menu onder 3.1.5 Positie drager.
6. Traject
Het essentiële verschil tussen handschrift en typschrift is de manier waarop je schrift produceert. Handschrift is met de hand geproduceerd schrift, waarbij ieder schriftteken met een daarbij behorende specifieke beweging wordt gevormd. Bij typschrift verschijnt ieder schriftteken op de drager door een vergelijkbare beweging (tikken).
Om schrifttekens met pen te kunnen schrijven heb je dus specifieke kennis van de vorm en van het traject nodig.
Vormkennis gaat over het onveranderlijke statische aspect, de uiteindelijke vorm die je achteraf op de drager ziet staan. Vormkennis gaat over hoe een letter of cijfer eruit horen te zien.
Trajectkennis gaat over het dynamische aspect, de volgorde van handelingen om tot het resultaat te komen. Met andere woorden: hoe je streek voor streek het traject aflegt om de vorm te maken en de letter te schrijven.
Synoniemen die je voor het woord ‘traject’ in de literatuur kunt tegenkomen zijn: streekvolgorde, halenvolgorde en ductus.
Meer informatie
Je vindt meer informatie in het menu onder 3.1.6 Traject.
7. Tempo
Voor functioneel schrift, bijvoorbeeld als je aantekeningen maakt tijdens college, als je een bestelling opneemt of als je gespreksnotities maakt, moet je tempo kunnen maken.
Nadat je de cijfers en letters hebt leren schrijven in groep 3 en 4, leer je ze in groep 5 en 6 uit je hoofd en in sommen, woorden en zinnen te gebruiken. Als de schrifthandeling voldoende geautomatiseerd is, kun je langzaam je tempo opvoeren (groep 7 en 8).
Gaan leerlingen met een te traag schrijftempo naar het voortgezet onderwijs, dan is de kans groot dat hun schrift achteruit gaat. Het tempo ligt in het voortgezet onderwijs immers aanmerkelijk hoger dan in het primair onderwijs en er wordt tegelijkertijd cognitief meer van leerlingen gevraagd. In de brugklas verliezen veel leerlingen daarom de grip op hun handschrift en verwordt dat tot een soort draadschrift dat zelfs voor henzelf onleesbaar is, met alle gevolgen van dien: ze kunnen hun eigen lesaantekeningen niet meer lezen en hun docenten kunnen hun toetsen al helemaal niet meer lezen. Onvoldoendes ten gevolge van een slecht handschrift kun je voorkomen door regelmatig in groep 7 en 8 te trainen op tempo met vormbehoud.
← Werkschrift: 1.1 Aspect proces – Opdracht 2: Proces
Deze pagina van de website 'https://vanschriftnaarschrijven.nl' is onderdeel van het zogenaamde voorproefje. U heeft voor deze pagina geen licentiecode nodig. Echter, kopieert of publiceert u (delen van) deze pagina', dan overtreedt u de wet op het auteursrecht.